Kind en gezin hanteert volgende definitie:
“Kansarmoede is een toestand waarbij mensen beknot worden in hun kansen om voldoende deel te hebben aan maatschappelijk hooggewaarde goederen, zoals onderwijs, arbeid, huisvesting. Het gaat hierbij niet om een eenmalig feit, maar om een duurzame toestand die zich voordoet op verschillende terreinen, zowel materiële als immateriële.(Kind en Gezin, 2014 Kind en Gezin (2014). Het kind in Vlaanderen. 2013. Brussel: Kind en Gezin. )”
Kansarmoede bij gezinnen in cijfers
Voor de kansarmoederegistratie worden door Kind en Gezin volgende criteria gehanteerd: het maandinkomen van het gezin, de arbeidssituatie van de ouders, de opleiding van de ouders, de huisvesting, de ontwikkeling van de kinderen en de gezondheid. Wanneer een gezin aan drie of meer van deze zes criteria beantwoord wordt het als kansarm beschouwd. Het verslag van het kind in Vlaanderen in 2013 van Kind en Gezin (Kind en Gezin, 2014 Kind en Gezin (2014). Het kind in Vlaanderen. 2013. Brussel: Kind en Gezin. ) schetst een beeld van armoede en kansarmoede in gezinnen.
“De kansarmoede-index stijgt verder en bedraagt in 2013 11,2%. Meer dan de helft van de kinderen in kansarmoede woont in de 13 centrumsteden en 64% heeft een moeder van niet-Belgische origine.” (pagina 3, Kind en Gezin, 2014 Kind en Gezin (2014). Het kind in Vlaanderen. 2013. Brussel: Kind en Gezin. eigen cursivering).
De ‘at-risk-of-poverty threshold’ is een indicator, door de EU ontwikkeld om het risico op armoede weer te geven. Er is sprake van een armoederisico als het gezin een beschikbaar inkomen per persoon heeft dat lager ligt dan 60% van het mediaan beschikbare inkomen van het land. Voor België kwam dat neer op 25.210 euro per jaar voor een gezin met twee volwassenen en twee kinderen (inkomensjaar 2010). Op basis van deze indicator is er een verhoogd armoederisico bij 11,3% van de kinderen onder de twaalf jaar. Er zijn ook verschillen: 23,1% van de kinderen in een eenoudergezin kent een verhoogd armoederisico, ook gezinnen met minstens drie kinderen (12,4%) kent een hoger armoederisico.
Ook de intensiteit van arbeidsparticipatie (aantal maanden dat volwassenen in het gezin hebben gewerkt, ongeacht het aantal arbeidsuren) geeft een beeld: 75,4% van de kinderen in een gezin zonder arbeidsparticipatie kent een verhoogd risico op armoede. Het armoederisco neemt lineair af naarmate de arbeidsparticipatie van de ouders toeneemt, zo bedraagt het risico op armoede bij arbeidsparticipatie van minder dan de helft van het potentieel aantal maanden 44,7% en 16% bij een arbeidsparticipatie tussen 50% en 100%.
Tot slot verschilt ook het armoederisico naargelang het land van herkomst van de moeder: 58,1% van de kinderen met een moeder die geboren is in een land van buiten de EU kent een verhoogd armoederisico, bij kinderen met een moeder uit een ander EU-land is dat 8% en bij kinderen met een moeder van Belgische herkomst is het 8,9% (Kind en Gezin 2014).
Kind en Gezin volgt de evolutie van kansarmoede bij zeer jonge kinderen op via de kansarmoede-index. Voor het Vlaamse Gewest bedraagt deze in 2013 11,19%, dat ligt 0,74% hoger dan de kansarmoede-index van 2012. Sinds 2010 wordt een sterkere stijging in de index waargenomen. Deze index verschilt ook per provincie, en in grotere steden doet kansarmoede zich meer voor dan in gemeenten. Kinderen, waarvan de moeder bij haar geboorte niet de Belgische nationaliteit had, hebben een hogere kansarmoede-index dan kinderen met een moeder van Belgische origine.
|
Kansarmoederegistratie
|